Results for samenwonende partner translation from Dutch to French

samenwonende partner
partenaire cohabitant

o samenwonende partner
o cohabitant

de samenwonende partner van de ouder;
le partenaire cohabitant avec le parent;

naam van uw echtgenoot of samenwonende partner : .....................
nom de votre conjoint ou cohabitant : ..................

bevalling van de echtgenote of samenwonende partner :
accouchement de l'épouse du commissaire d'arrondissement ou de la personne avec laquelle il vit maritalement :

"bevalling van de echtgenote of samenwonende partner :
« pour l'accouchement de l'épouse ou du partenaire cohabitant :

2° bevalling van de echtgenoot of samenwonende partner :
4° accouchement de l'épouse du gouverneur ou de la personne avec laquelle il vit maritalement :

naam van uw echtgenoot of samenwonende partner :…………………voornaam : ………………
nom de votre conjoint ou cohabitant :…………………prénom………………

"voor de bevalling van de echtgenote of samenwonende partner :
« pour l'accouchement de l'épouse ou du partenaire cohabitant :

bij ontstentenis de geregistreerd samenwonende partner van de aangeslotene;
à défaut, le partenaire cohabitant enregistré de l'affilié;

2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner 4 werkdagen
2o accouchement de l'épouse du fonctionnaire ou de la personne avec laquelle il vit maritalement 4 jours ouvrables

heeft de aanvrager met de samenwonende partner kinderen (gehad)?
le demandeur a-t-il ou a-t-il eu des enfants du partenaire cohabitant?

« 2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner 10 werkdagen »
« 2° accouchement de l'épouse du fonctionnaire ou de la personne avec laquelle il vit maritalement 10 jours ouvrables »

4° huwelijk van een kind van het personeelslid of een kind van de samenwonende partner :
4° mariage d'un enfant du membre du personnel, de l'époux(se) ou du partenaire cohabitant :

echtgenoot/samenwonend partner (9)
conjoint/partenaire cohabitant (9)

1- de echtgenoot of echtgenote of de wettelijk samenwonende partner van de zelfstandige zijn;
1- être l’époux ou l’épouse ou le cohabitant légal du travailleur ;

huwelijk van een kind van de gewestelijke ontvanger, van de echtgenoot of van de samenwonende partner :
mariage d'un enfant du receveur régional, de l'époux(se) ou du partenaire cohabitant :

4° huwelijk van een kind van de gouverneur, van de echtgenoot of van de samenwonende partner :
6° mariage d'un enfant du gouverneur, de l'époux(se) ou du partenaire cohabitant :

1° de echtgenoot, de samenwonende partner, de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de eigenaar;
1° le conjoint, le partenaire cohabitant, les descendants ou les enfants adoptés du propriétaire;

1° verkoop van het goed aan de echtgenoot, de samenwonende partner of de kinderen van de eigenaar;
1° vente du bien au conjoint, au partenaire cohabitant ou aux enfants du propriétaire;