Results for rejoicing translation from English to Dutch

rejoicing
joy

laughing, rejoicing.
lachend en verheugd.

they turn away rejoicing.
en zij wenden zich af, terwijl zij zich verheugen.

the angels are rejoicing.
de engelen verheugen zich hierover.

rejoicing over their efforts.
die met hun streven tevreden zijn,

the time of rejoicing is near!
de tijd van grote vreugde is nabij!

there is nothing but rejoicing,
daar is alleen gejuich,

the people of the city came, rejoicing.
en de bewoners der stad kwamen tot lot, zich verblijdende in het nieuws der aankomst van vreemdelingen.

all the angels in heaven are rejoicing.
alle engelen in de hemel zijn in vreugde.

elsewhere in the gulf, netizens are rejoicing.
ook netizens in andere golfstaten zijn blij.

and he will return to his family rejoicing.
en hij zal blij naar zijn familie terugkeren.

and favours amongst which they were rejoicing!
en een aangenaam leven waarover zij blij waren.

rejoicing in whatever their lord has given them.
blij met wat hun heer hun geeft.

9. and he will turn to his people, rejoicing!
9. en zal tot de zijnen in vreugde terugkeren.

enter paradise, you and your spouses, rejoicing.’
(er wordt gezegd:) "treedt het pandijs binnen, jullie en jullie echtgenotes, in blijdschap."

it will not, however, be a day of great rejoicing.
dit is echter geen dag van blijdschap.

just wait, mr bangemann; it is too soon to be rejoicing.
mijnheer bangemann, u hebt nog geen reden om te juichen.

the long-awaited commission proposal has not led to rejoicing.
het uiteindelijke commissievoorstel leidde niet tot euforie.

truly, did he go about among his people, rejoicing!
hij was blij bij zijn familie.

and when he hath found it, lay it upon his shoulders, rejoicing:
en als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijn schouders, verblijd zijnde.