Vous avez cherché: rijden (Néerlandais - Français)

rijden
une trottinette électrique

rijden;
la conduite;

i) rijden;
i) la conduite,

(i) rijden;
(i) conduite;

beter rijden
améliorez votre conduite

hij kan rijden.
il sait conduire.

rekening-rijden
télépéage

3° het rijden.
3° à la conduite automobile.

3° het rijden :
3° à la conduite :

in treinschakeling rijden
marche en unités multiples

rijden door bochten;
négocier des virages;

10° defensief rijden.
10° conduite défensive.

g) achteruit rijden;
g) marche arrière;

rijden onder invloed
ivresse au volant

rijden onder invloed.
la conduite en état d'ivresse.

lastgeving "voorzichtig rijden"
bulletin de marche prudente

automatisch rijden op autoweg
conduite automatique sur autoroute

rijden in serie-parallelschakeling
marche en série-parallèle

lastgeving "rijden op zicht"
ordre de marche à vue

in rechte lijn achteruit rijden;
marche arrière en ligne droite;