You searched for: le domicile (Franska - Holländska)

le domicile;
de woonplaats;

d le domicile
π fabriek

où est le domicile?
wat is de woonplaats?

le domicile du défendeur
woonplaats van de verweerder

3° le domicile commun;
3° de gemeenschappelijke woonplaats;

déplacement depuis le domicile
huisgebonden rit

la résidence ou le domicile;
verblijf- of woonplaats;

le domicile avec adresse complète;
de woonplaats met het volledige adres;

3° le domicile des deux parties;
3° de woonplaats van beide partijen;

le nom et le domicile du propriétaire.
de naam en de woonplaats van de eigenaar.

le nom et le domicile du demandeur;
de naam en woonplaats;

imposition d'après le domicile fiscal
belasting naar gelang de verblijfplaats

entre le domicile et le lieu de travail
de gevolgen van

l'identité et le domicile du demandeur;
de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;

voyage hors relations avec le domicile du voyageur
zakenreis

le domicile du député schiedermeier a été cambriolé.
schiedermeier werd ingebroken.

trajet entre le domicile et le lieu de travail
op het traject tussen woon- en werkplaats

1° l'identité et le domicile du requérant;
1° de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;

l'identité et le domicile de chaque partie;
de identiteit en het domicilie van elke partij;

adresse du cabinet (si autre que le domicile) :
adres van het kabinet (indien verschillend van woonplaats) :