You searched for: één persoon (Holländska - Franska)

een persoon
une personne

bewoning door één persoon :
en cas d'occupation par une personne seule :

één persoon van niveau 2+.
une personne de niveau 2+.

minimale huisvestingseenheid voor één persoon
unité d'hébergement

tussenplaatsing van een persoon
interposition de personne

een persoon vanaf 60 jaar.
une personne à partir de l'âge de 60 ans.

e) "vrijwilliger", een persoon
e) « volontaire », une personne qui :

een persoon van filippijnse nationaliteit.
une personne de nationalité philippine.

waargenomen risico(door een persoon)
risque perçu

- een persoonlijk gesprek;
- un entretien personnel;