You searched for: ricca (Italienska - Holländska)

ricca.
rijk.

- ricca.
- en rijk.

- ricca?
in deze kleren?

ero ricca.
dat was ik.

ero ricca!
ik was rijk.

- era ricca.
dure scholen.

- sarò ricca!
- ik ben rijk.

annata ricca
rijk oogstjaar

gente ricca.
rijke mensen.

diventerai ricca!
je wordt rijk.

- gente ricca,
- wat rijke mensen.

- ricca, bella.
- rijk, knap om te zien.

nan diventerebbe ricca.
- ...er veel meer aan hebben.

-e ricca sopratutto
- veel rijke mensen.

- sei schifosamente ricca.
je bent stinkend rijk.

(ds) sembri ricca.
je ziet er rijk uit.

- e' ricca, divorziata...
ze is rijk, gescheiden.

fossetta troppo ricca
overbeplant zaaigat

stupida gente ricca.
stomme rijkelui.

certo, diventerebbe ricca.
maakt van u een rijke vrouw, daar ben ik zeker van.