Sie suchten nach: de fiets (Holländisch - Italienisch)

de fiets
bicicletta

de fiets.
- la cyclette l'hai fatta? -si.

neem de fiets.
prenditi la bici.

de... de fiets.
- oh, merda. la bici.

- neem de fiets.
perche' non prendete la bici?

- met de fiets?
in bici?

de fiets gaat mee.
la bici viene con me.

de fiets is weg!
la bici e' scomparsa!

- daar, op de fiets.
- eccolo li'! sulla bici!

- dat heet 'de fiets'.
si chiama "la bicicletta" ah sì?

bedankt voor de fiets.
grazie per la bicicletta.

ben je op de fiets ?
- È venuta qui in bicicletta?

- gevallen met de fiets.
- sono caduto dalla bici.

iedereen gaat op de fiets
tutti in bicicletta

het groen van de fiets.
il verde della bicicletta.

belko, geef me de fiets.
belko... dammi la bici.

niet met de fiets, douglas?
niente motorino, douglas?

lois heeft de fiets meegenomen.
ah, lois ha preso la bici.

hebben ze de fiets gevonden?
hanno trovato la bici?

de fietsen.
quelle bici!