Results for samenwonend translation from Dutch to English

samenwonend
cohabitee

niet-samenwonend
person not living in a consensual union

ongehuwd samenwonend
unmarried cohabitingh

samenwonend (3) (4)
common-law husband/wife (3) (4)

echtgenoot/samenwonend partner (9)
spouse/cohabiting partner (9)

privé : samenwonend, moeder van twee kinderen
private: co-habiting, mother of two children

u was vóór 1 januari 2015 gehuwd, geregistreerd partner of samenwonend.
you and your partner were married, in a registered partnership or living together before 1 january 2015.

(facultatief) feitelijke samenlevingsvorm: samenwonend (van ongehuwde partners); niet-samenwonend,
(optional) de facto marital status: person living in a consensual union (partners are not married to each other); person not living in a consensual union,

(facultatief) feitelijke samenlevingsvorm: samenwonend (van ongehuwde partners); niet-samenwonend;
(optional) de facto marital status: person living in a consensual union (between unmarried partners); person not living in a consensual union,

samenwonen
cohabitation