Results for convoquer translation from French to Dutch

convoquer
oproepen

convoquer d'office
eigener beweging bijeenroepen

3° convoquer les candidats;
3° de oproep tot de kandidaten;

convoquer et entendre une personne;
een persoon op te roepen en te horen;

le ministre peut convoquer le comité.
de minister kan het comité samenroepen.

convoquer les intéressés pour être entendus;
oproepen van belanghebbenden om gehoord te worden;

simplement de convoquer de nouvelles conférences.
het is met name ondenkbaar dat we er simpelweg met het beleggen van conferenties al zijn.

convoquer les réunions du comité directeur;
het bijeenroepen van vergaderingen van de raad van bestuur;

le président doit également convoquer la commission :
de voorzitter dient eveneens de commissie bijeen te roepen :

vous allez convoquer le conseil d'association.
de voorzitter. — het eerste deel van het vragenuur is gesloten (') (2).

premier scénario, convoquer rapidement une autre conférence ministérielle.
eerste scenario: spoedig weer een ministersconferentie bijeenroepen.

dûment convoqué
behoorlijk opgeroepen