Results for fumer translation from French to Dutch

fumer
roken

fumer tue
roken is dodelijk

fumer involontairement
passief roken

ne pas fumer.
niet roken.

1° de fumer;
1° te roken;

tabac à fumer
rooktabak

"fumer tue/ peut tuer"
"roken is dodelijk/roken kan dodelijk zijn" of

fumer crée une dépendance
roken werkt verslavend.

le tabac à fumer:
rooktabak:

l'interdiction de fumer;
het rookverbod;

autres tabacs à fumer
andere rooktabak

elle a arrêté de fumer.
ze is gestopt met roken.

il s'arrêta pour fumer.
hij stopte om te roken.

tabac à fumer 50 grammes
rooktabak * 50 gram *

tabac à fumer 1,0 kilogramme
rooktabak 1,0 kg

consignes d'interdiction de fumer
rookvoorschriften

il s'est arrêté de fumer.
hij is gestopt met roken.

tabac à fumer (fine coupe)
rooktabak van fijne snede

1) "fumer tue/peut tuer", ou
1. "roken is dodelijk/roken kan dodelijk zijn",

ne pas fumer pendant l'utilisation
niet roken tijdens gebruik