Results for oír translation from Spanish to Dutch

oír
gehoor

hágase oír
laat je horen

dificultad para oír
hypoacusis

lamento oír eso.
het spijt me dat te horen.

nadie parecía oír.
niemand scheen het te horen.

para oír y hacerse oír
horen en gehoord worden

no quiero oír quejas.
ik wil geen klachten horen.

no quiero oír más excusas.
ik wil geen smoesjes meer horen.

no podían oír y no veían.
zij konden niet horen en zij zagen niet.

considerar procedente oír la opinión de...
het advies wensen in te winnen van...

al oír las noticias se puso a llorar.
toen ze het nieuws hoorde begon ze te wenen.

ella se desmayó al oír las terribles noticias.
toen ze het verschrikkelijke nieuws hoorde, viel ze in zwijm.

al oír nombrar a fix, picaporte no pestañeó.
op den naam van fix vertrok passepartout zijn gelaat niet.

la comisión podrá oír a las partes interesadas.
de commissie kan belanghebbenden horen.

esta función permite oír música sin molestias externas.
zo hoort u uw muziek en niet die kletskous achter u in de trein.

bajar el volumen si no se pueden oír conversaciones cercanas.
zet het volume lager als u mensen vlakbij u niet kunt horen praten.

- alucinaciones (ver y oír cosas que no están)
- hallucinaties (dingen zien of horen die er niet zijn)

la pobre niña pensó caerse hacia atrás al oír estas palabras.
--het arme kind meende omver te vallen op het hooren dier woorden.

- alucinaciones (ver, oír o sentir cosas que no están presentes)
- hallucinaties (zien, horen en voelen van dingen die er niet zijn)