Vous avez cherché: qui êtes vous (Français - Néerlandais)

qui êtes-vous
wie ben jij

êtes-vous?
doe je mee ?

êtes-vous...?
bent u...?

Êtes-vous seul ?
zijt ge alleen?

quel mac êtes-vous ?
welke mac past bij jou?

Êtes-vous familier avec
bent u bekend met

en êtes-vous certain?
weet u dat wel zeker?

Êtes- vous seul, athos?
zijt gij alleen, athos?”

Êtes-vous d’accord?
volgt u haar daarin?

c'est vous qui êtes venu.
gij zijt het, die mij een bezoek hebt komen brengen.

pourquoi êtes-vous aveugles?
waarom doet u hier een oogje dicht?

-- maintenant, qui êtes-vous? demanda l'anglais.
--„maar zeg mij nu eens wie gij zijt?” vroeg de engelschman.

c'est vous qui êtes responsable, madame roth !
is dat nu de continuïteit in de duitse geschiedenis?

vous qui êtes un président si porté sur la com­munication, vous l'avez oublié.
alhoewel u een zeer communicatieve voorzitter bent heeft u dit vergeten.

vous qui êtes britannique, vous connaissez mieux que quiconque l' importance des précédents.
u als brit weet als geen ander hoe belangrijk precedenten zijn.

craignez allah donc, ô vous qui êtes doués d'intelligence, vous qui avez la foi.
vreest daarom allah, o bezitters van verstand die geloven!

«mais qui êtes-vous donc? s'écrièrent tous les témoins de cette scène.
--„maar wie zijt gij toch?” riepen al de getuigen van dit tooneel.

alors, vous qui êtes tenants du libéralisme, comment allez-vous pouvoir accepter cela ?
elektriciteit en aardgas voor de industrie.

vous commanderait-il de rejeter la foi, vous qui êtes musulmans?
zou hij jullie bevelen ongelovig te zijn, nadat jullie je [aan god] hebben overgegeven?

laissez-moi aborder un sujet avec vous qui êtes de la commission.
ik ben het op een aantal punten niet eens met de commissie.