Je was op zoek naar: viviamo (Italiaans - Nederlands)

viviamo.
we leven.

ci viviamo.
wij wonen hier.

dove viviamo?
waar gaan we wonen?

- ci viviamo.
- we wonen hier.

- viviamo qui!
- jullie twee, omlaag.

viviamo insieme.
we wonen samen.

con cosa viviamo?
waarvan moeten we leven?

- viviamo insieme.
alstublieft.

- no. viviamo qui.
- nee, we wonen hier.

- gia', viviamo qui.
ja, we wonen hier.

non viviamo insieme.
we wonen niet samen.

ecco... viviamo insieme.
we wonen samen.

- adesso viviamo riga.
- we wonen nu in riga.

- sai, viviamo insieme.
- we wonen wel samen.

- viviamo l'attimo.
leven op het moment.

- viviamo insieme. - papa'!
ze zal bij mij in het appartement blijven.

eppure viviamo ancora.
maar we leven nog.

aaron, viviamo insieme.
we hebben een huis samen.

nasciamo, viviamo, moriamo.
we zijn geboren, we leven, we sterven.

'viviamo soli, moriamo soli.
"we leven alleen, we sterven alleen".