Je was op zoek naar: getrouwd (Nederlands - Spaans)

getrouwd
casado

ik ben getrouwd.
estoy casada.

ben je getrouwd?
¿eres casada?

ja, ik ben getrouwd.
sí, estoy casada.

ze is met hem getrouwd.
ella se casó con él.

wanneer ben je getrouwd?
¿cuándo te casaste?

hij is getrouwd voor het geld.
Él se casó por dinero.

bedenk, dat u getrouwd bent.
recuerde que está casado.

uiteindelijk is ze met hem getrouwd.
ella terminó casándose con él.

hoe wist ge dat hij getrouwd is?
¿cómo supiste que él es casado?

gescheiden van partner (niet getrouwd)
separado del compañero (no casados)

ik ben getrouwd en heb twee kinderen.
estoy casada y tengo dos niños.

ik heb twee zusters, allebei getrouwd.
tengo dos hermanas, y las dos están casadas.

zoon van aung thaung (getrouwd met a2c)
comandante pyi aung (a) pye aung

zijn oudere zus is afgelopen maand getrouwd.
su hermana mayor se casó el mes pasado.

hoewel hij niet getrouwd was, had hij een kind.
aunque no se casó, tuvo un hijo.

anna is getrouwd buiten weten van haar ouders.
anna se casó sin que sus padres lo supiesen.

"en ze zei, dat ze getrouwd was, thomas?"
-pero, ¿ella le dijo que se había casado, thomas?

arwa was 10 jaar toen ze getrouwd en vervolgens gescheiden was.
con 10 años, arwa ya se había casado y divorciado.

als je getrouwd waart, zou je altijd arm zijn gebleven.
si se hubieran casado, habrían sido siempre pobres.