Je was op zoek naar: vrijdag (Nederlands - Spaans)

vrijdag
viernes

vrijdag dd
jueves en

gelukkige vrijdag
feliz viernes amor

& vrijdag j.l
el pasado & viernes

vrijdag 14 augustus.
viernes 14 de agosto.

vrijdag 25 april 2014
viernes 25 de abril de 2014

naam voor vrijdag (regionaal)
nom local per divendres

donderdag vrijdag zaterdag el
martes miércoles to

lees voor vrijdag hoofdstuk 4.
leed el capítulo 4 para el viernes.

ik greep vrijdag bij den arm.
detuve a viernes y le dije: -detente y quédate quieto.

van maandag tot en met vrijdag:
de lunes a viernes:

29 december _bar_ vrijdag _bar_
29 de diciembre _bar_ viernes _bar_

geef uw huiswerk af tegen vrijdag.
entregue sus deberes a día de viernes.

vrijdag@option name of the weekday
viernes@option name of the weekday

van maandag 14 tot vrijdag 18 juli 2014
del lunes 14 al viernes 18 de julio de 2014

vrijdag doodslaan, vrijdag niet wegzenden."
dijo esto con tanta sinceridad que se le llenaron los ojos de lágrimas.

van maandag 14 tot vrijdag 18 april 2014
del lunes 14 al viernes 18 de abril de 2014

"zijt gij gereed, vrijdag?" vroeg ik.
viernes hizo lo mismo.

21 maart _bar_ goede vrijdag _bar_
21 de marzo _bar_ viernes santo _bar_

2 november _bar_ vrijdag, allerzielen _bar_
2 de noviembre _bar_ viernes, día de los difuntos _bar_