Je was op zoek naar: vlas (Slovaaks - Nederlands)

vlas
haren

vlas...
eig...

nie vlas.
- niet wiens.

dog vlas!
torentje.

je to vlas.
- het is een haar.

- vlas, super.
- toe maar.

na vlas presne
haarscherpe timing

je to môj vlas.
- dat is een haar van mij.

dlhý, blond vlas.
een lange, blonde haar.

- našli sme vlas.
- ja. we hebben ook een haar.

a našiel som vlas.
oh, ik heb een haar gevonden.

dokonca ani posraný vlas.
niet eens een wenkbrauw.

Ó môj bože, mám tu vlas.
- o, jee, er zit een haar in die van mij.

prečo som ja dlhý vlas? .
waarom noemen ze mij lang haar?

mᚠna saku dlhý hnedý vlas.
je had een lang bruin haar op je jasje.

ale iba jeden vlas parí dexovi.
maar slechts één van de hondenharen is van dex.

ako vysvetlíte ten vlas v obálke ?
hoe verklaar je dan je haar in de envelop?

-marisa si našla šedivý vlas.
- maris heeft 'n grijze haar gevonden.

viem, že máte môj vlas na tej mŕtvole.
weet je wanneer ik weet dat mijn haar gevonden is op een lijk?

hej tom, tu ti vytŕča vlas, chlapče.
hey, tom, we moet elkaar niet door de haren strijken, boy.