Je was op zoek naar: guapo (Spaans - Nederlands)

guapo
arrowroot

ciao guapo
ciao guapa

eres muy guapo
havar

dijo que era guapo.
ze zei dat hij er knap uitzag.

tu estas guapo 😘😉😉
you are handsome 😘😉😉

mi guapo mi guapito
muchachito

Él es guapo e inteligente.
hij is mooi en intelligent.

Éste es mi hermano. ¿no es guapo?
dit is mijn broer. ziet hij er niet knap uit?

¿un guapo joven de veintitrés a veinticuatro años, dulce, amable, bien hecho?
--„een fraai jongeling van drie of vier en twintig jaar, zacht van aard, beminnelijk en welgemaakt?” --„dezelfde.”

en cuanto a aquel principio de intriga entre ella y el conde de wardes, nuestro presuntuoso se preocupaba más bien poco, aunque el marqués fuera joven, guapo, rico y fuerte en el favor del cardenal.
wat dat begin van liefdehandel met den graaf de wardes betrof, hierover bekreunde zich onze verwaten jongeling weinig, ofschoon de graaf jong, schoon, rijk en zeer in de gunst van den kardinaal was.

en la carroza estaba sentado un caballero, no guapo, pero tampoco feo, no demasiado gordo, no demasiado flaco; no se le podría llamar viejo, pero tampoco era demasiado joven.
in het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.

guap
guap