You searched for: want to marry (Engelska - Holländska)

want to marry (1)
sweet (1)

i want to marry you.
ik wil met je trouwen.

i want to marry (1)
i want to marry (1)

right to marry
recht te huwen

woman to marry (1)
woman to marry (1)

he decided to marry her.
hij besliste om met haar te trouwen.

to marry for the second time
een nieuw huwelijk sluiten

she asked him to marry her.
zij vroeg hem haar te trouwen.

you're too young to marry.
je bent te jong om te trouwen.

requirement of no intention to marry
sluiten van een huwelijk als ontbindende voorwaarde

he became determined to marry her.
albert was vastbesloten om met haar te trouwen.

certificate of legal capacity to marry
bekwaamheidsgetuigschrift voor het huwelijk

right to marry and found a family
recht te huwen en recht een gezin te stichten

anja is also about to marry her fiancé.
anja heeft ook trouwplannen.

4. obligation not to marry within the gens.
4. de verplichting niet in de gens te huwen.

every healthy person was expected to marry.
iedereen die gezond was moest trouwen.

henry did however get permission to marry matilda.
hendrik kreeg echter toestemming om te trouwen.

six months later, ling agrees to marry chuen.
zes maanden later wil miu ling met meneer kong trouwen.

another passion must have been to marry young lovers.
een andere passie moet zijn geweest om de jonge tortelduifjes bestendigen.

five of the most noble knights in the country, all want to marry the princess.
de vijf meest nobele ridders van het land willen met de prinses trouwen.