Results for ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij translation from Dutch to English

ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij, u
i, you, he, she, we, you, they

o, weet je ik, jij, hij of zij
and even if you could,

7. ik, jij, hij…
7. i, you, he ...

we hebben jullie lief en staan trots aan jullie zij, wij zijn eén.
we love you all and proudly stand by your side, we are one.

en toen wij het verdrag met jullie aangingen en de berg boven jullie verhieven: "houdt aan wat wij jullie gegeven hebben stevig vast en hoort", zeiden zij: "wij hebben gehoord en zijn opstandig geworden."
(children of israel) when we made a covenant with you, raised mount tur (sinai) above you, and told you to receive devotedly what we had revealed to you and to listen to it, you said that you had listened but you disobeyed.

en toen wij het verdrag met jullie aangingen en de berg boven jullie verhieven: "houdt aan wat wij jullie gegeven hebben stevig vast en hoort", zeiden zij: "wij hebben gehoord en zijn opstandig geworden." en in hun harten waren zij door hun ongeloof doordrenkt van het kalf.
and remember we took your covenant and we raised above you (the towering height) of mount (sinai): (saying): "hold firmly to what we have given you, and hearken (to the law)": they said:" we hear, and we disobey:" and they had to drink into their hearts (of the taint) of the calf because of their faithlessness.