Results for broer translation from Dutch to Hebrew

broer
אח

ze had geen broer.
לא היה לה אח.

waar is uw broer?
איה אחיך?

mijn broer kan autorijden.
אחי יכול לנהוג.

heet je broer aleksej?
האם שמו של אחיך אלכסיי?

breng je broer ook mee.
תביא איתך גם את אחיך.

ik gaf mijn broer een woordenboek.
נתתי לאחי מילון.

mijn broer is klein maar sterk.
אחי קטן אך חסון.

ik liet mijn broer mijn fiets repareren.
נתתי לאחי לתקן לי את האופניים.

de fiets die daar staat is van mijn broer.
האופניים שעומדים שם הם של אחי.

ik heb je iets te vertellen. ik ben je broer.
עלי לומר לך משהו. אני אחיך.

mijn broer heeft haar van in het begin geminacht.
אחי לא סבל אותה מהרגע הראשון.

ik heb zijn roman niet gelezen en mijn broer ook niet.
לא קראתי את הרומן שלו וגם אחי לא.

toen hij het lawaai hoorde begon mijn broer te huilen.
כששמע את הרעש פרץ אחי בדמעות.

ik kon mijn broer niet vinden die ik moest zien aan het station.
לא הצלחתי למצוא את אחי שהיה אמור להיות בתחנה.

ze vertelde me: "ik ben een familiewees, mijn broer is overleden in argentinië en ik weet niet eens waar ik bloemen heen moet brengen...".
הרגע הקשה מכולם אינו כשאני נוסעת לבקרם, אלא הפרוזדור ההוא בדיוק, בברחס .

dat zei de jongste van de broers.
את זה אמר הצעיר שבאחים.