Results for collaborer translation from French to Dutch

collaborer
samenwerken

pouvoir collaborer
kunnen samenwerken

collaborer avec autrui
schriftelijke communicatievaardigheid

nous devons collaborer.
wij moeten samenwerken.

la faculté de collaborer :
de vaardigheid om samen te werken :

ils peuvent également collaborer :
zij kunnen eveneens samenwerken :

collaborer avec les institutions européennes
samenwerken met de europese instellingen

collaborer et développer des réseaux.
samenwerken en uitbouwen van netwerken.

13° collaborer avec les centres pms;
13° met de pms-centra samen te werken;

collaborer au niveau de l'équipe
samenwerken in teamverband

remercions d'avoir pu y collaborer.
ik zou dat aan de hand van een actueel voorbeeld duidelijk willen maken.

vous avez déclaré que vous vouliez collaborer.
u heeft gezegd dat u met ons wilt samenwerken.

seuls deux détaillants ont accepté de collaborer.
slechts twee detailhandelaars waren bereid medewerking te verlenen.

citoyens et décideurs politiques doivent donc collaborer.
burgers en beleidsmakers moeten duidelijk samenwerken.

capacité à collaborer à un travail d'équipe;
kan samenwerken aan een groepswerk;

l'occupant doit collaborer à l'examen médical.
de bewoner dient zijn medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek.

collaborer s'identifie à l'équipe et à l'organisation;
samenwerken identificeert zich met het team en de organisatie;

collabore avec le service du personnel.
werkt samen met personeelsdienst.