Results for una casa translation from Spanish to Dutch

veo una casa.
ik zie een huis.

tengo una casa.
ik heb een huis.

vivimos en una casa.
we wonen in een huis.

compraste una casa nueva.
je hebt een nieuw huis gekocht.

ella vive en una casa enorme.
zij woont in een enorm huis.

¿posee una casa en allenham?
heeft hij in allenham een eigen huis?"

cómo me gustaría tener una casa así.
wat zou ik zelf graag zoo'n huis hebben.

al menos nos podemos costear una casa.
we kunnen ons tenminste een huis veroorloven.

no pasará de una casa o empresa a otra.
nee, het signaal kan niet tussen huizen of bedrijven worden doorgegeven.

cualquier bien sujeto a propiedad, como una casa.
een object waarop eigendom rust, zoals een huis.

ahorrar su dinero para la adquisición de una casa.
ze sparen hun geld voor de aankoop van een huis.

su familia tiene un negocio y una casa grande.
zijn familie heeft een bedrijf en een groot huis.

todos los que trabajan en este pueblo tienen una casa.
al wie in dit dorp werkt heeft een huis.

pero sólo encontramos en ella una casa de gente sometida a alá.
maar wij troffen daar slechts één huis van degenen die zich (aan allah) overgegeven hadden aan. (het huis van lôeth)

o que tengas una casa suntuosa, o te eleves en el aire.
of tot jij een huis van goud bezit of in de hemel opstijgt.

tú debes quitarte los zapatos antes de entrar a una casa.
je moet je schoenen uittrekken voordat je een huis binnengaat.

el valiente bombero rescató a un joven de una casa en llamas.
de moedige brandweerman redde een jongen uit het brandende huis.

algunas personas sueñan con una casa propia en lo alto de una colina.
enkele mensen dromen van een eigen huis boven op een heuvel.

un día conocí a una pareja siria en busca de una casa de cambio.
op een dag ontmoette ik een syrisch echtpaar bij een wisselkantoor.

así que, ¿cuándo te vas finalmente a resignar y comprar una casa?
zo, wanneer gaat ge eindelijk toegeven en een huis kopen?