Usted buscó: honor (Español - Neerlandés)

honor
eer

delito de honor
eergerelateerd geweld

¡palabra de honor!
--„waarlijk?”

tu honor no es cosa mía.
jouw eer gaat niet over mij.

-por mi honor que lo hice...
"wezenlijk, op mijn woord van eer.

vuestro honor quedará satisfecho.
"u zult er over tevreden zijn.

delito relacionado con el “honor"
eergerelateerd misdrijf

el honor se pierde con facilidad.
men verliest gemakkelijk zijn eer.

declaro asimismo por mi honor que:
bovendien verklaar ik op mijn erewoord:

nombrado en honor a marie curie.
genoemd naar marie curie.

palabra de honor, de una sola tirada.
--„op mijn woord van eer, in één worp.”

nombrado en honor al científico niels bohr.
genoemd naar de wetenschapper niels bohr.

como tengo el honor de decíroslo, excelencia.
--„zooals ik de eer heb u te zeggen, excellentie!”

el nos ha hecho el honor de quedarse aquí.
--„hij heeft ons de eer aangedaan te blijven.”

¿con quién tengo el honor de hablar?
met wie heb ik de eer?

fíese vuestro honor en mí respondió john bunsby .
"mijnheer kan volkomen op mij vertrouwen," antwoordde john bunsby.

me haréis un honor, señor dijo d'artagnan.
--„gij zult mij veel eer bewijzen, mijnheer!” zeide d’artagnan.

es la primera vez que tengo el honor de veros.
--„het is de eerste maal, dat ik de eer heb u te zien.”

cómo? ¿os ha hecho el honor de quedarse aquí?
--„hoe, heeft hij u de eer gedaan te blijven?”

cuando llegue vuestra vez, tendré el honor de participároslo.
als het uw beurt is, zal ik de eer hebben u er kennis van te geven.