Je was op zoek naar: hij (Nederlands - Latijn)

hij is
est

hij bekritiseerde
eumque

hij was gewend
solitus eras

hij dronk bier.
cerevisiam bibit.

hij met de zijnen
sibi et suis

hij vond ze slapend.
nunc et hora mortis nostrae

is hij een leerkracht?
estne magister?

hij heeft groene ogen.
oculōs viridēs habet.

eerder was hij niet alleen
non solum autem solus

hij was een goede koning.
bonus rex erat.

toen hij geeft zijn geliefde:
cum dederit dilectis suis somnum:

gezegend hij die komt in de naam van
qui venit in nomine domini

want hij wist dat god verscheen en liefhad
in carcere geminos peperit, romulum et remum

hij is tenminste neergehaald door dezelfde oude dame
certe ab eadem anicula deductus erat

wie oren heeft om te horen, laat hij ho
qui habet aures audiat

hij houdt ervan om voor de overwinning te zorgen
amat victoria curam

hij/zij vliegt met zijn/haar eigen vleugels
alis volat propriis

hij is stomverbaasd, hij klampt zich roerloos in zijn gezicht vast
adstupet ipse sibi vultuque inmotus eodem haeret

dus doet hij een verzonnen verhaal aan jongen met een kalm gezicht.
itaque iuveni tranquillo vultu haec ficta verba dat