Je was op zoek naar: jullie (Nederlands - Spaans)

dank jullie wel.
muchas gracias.

jullie mensen!
¡hombres!

"jullie gezanten!
«¡enviados!

jullie zijn dokters.
ustedes son doctores.

jullie die geloven!
¡creyentes!

zeg: "jullie mensen!
di: «¡hombres!

jullie verbieden alles.
tengan piedad de nosotros.

accepteren jullie patches?
¿aceptan parches?

dan zullen jullie weten
y pronto veréis

jullie horen bij elkaar.
salís los unos de los otros.

hoe kunnen jullie oordelen?
¿qué manera de juzgar es ésa?

god waarschuwt jullie voor hemzelf.
alá advierte que tengáis cuidado con Él.

hoeveel talen spreken jullie?
¿cuántos idiomas hablan ustedes?

hopelijk worden jullie begenadigd."
quizás, así, se os tenga piedad».

welnee, jullie waren boosdoeners."
¡no, fuisteis culpables!»

hopelijk zullen jullie dankbaar zijn.
quizás, así, seáis agradecidos.

jullie zeggen werkelijk iets vreselijks!
decís, en verdad, algo muy grave.

hopelijk zullen jullie leiding volgen.
quizás, así, seáis bien dirigidos.

hoeveel hebben jullie gisteren gedronken?
¿cuánto bebisteis ayer?

waarom vrezen jullie (allah) niet?"
¿y no le temeréis?»