Je was op zoek naar: ¿quienes sois (Spaans - Nederlands)

¿quién sois? ¿y qué queréis? exclamó.
„wie zijt gij, en wat wilt gij?” riep zij.

y ahora, ¿quién sois? preguntó el inglés.
--„maar zeg mij nu eens wie gij zijt?” vroeg de engelschman.

pero ¿quién sois vos? exclamaron todos los testigos de aquella escena.
--„maar wie zijt gij toch?” riepen al de getuigen van dit tooneel.

¿quién sois vos? preguntó d'artagnan bajando su espada, pero sin entregarla aún.
--„wie zijt gij toch?” vroeg d’artagnan, zijn degen latende zinken, doch zonder dien over te geven.

¿quiénes sois? dijo la misma voz con el mismo tono de mando. responded o podríais pasarlo mal por vuestra desobediencia.
„wie zijt gij?” vroeg dezelfde stem op denzelfden gebiedenden toon; „antwoord op uw beurt, of uw ongehoorzaamheid zou u kwalijk kunnen bekomen.”

me acerque á ellos: tan disimuladamente como pude y les dije en español: ¿quiénes sois, caballeros?
ik naderde hen zonder opgemerkt te worden, en toen, voor een hunner mij bespeurd had, riep ik hen luid in het spaansch toe: "wie zijt gij, heeren?"

las reconozco en su imaginación novelesca; todo lo que huele a misterio les encanta; así que vos habéis visto el brazo, eso es todo; os encontraríais con la reina y no la reconoceríais; ella os encontraría y no sabría quién sois vos.
dus hebt gij maar alleen den arm gezien, niets meer? gij zoudt de koningin ontmoeten zonder haar te herkennen? of zij zou u ontmoeten, zonder te weten wie gij waart?”